De provincie Limburg gebruikt cookies om jouw surfervaring op deze website gemakkelijker te maken.

Strikt noodzakelijke cookies
Deze cookies zijn strikt noodzakelijk om in de site te navigeren, of om te voorzien in door jou aangevraagde faciliteiten.
Functionaliteitscookies
Deze cookies verbeteren van de functionaliteit van de website door het opslaan van jouw voorkeuren.
Prestatiecookies
Deze cookies helpen om de prestaties van de website te verbeteren, waardoor een betere gebruikerservaring ontstaat.
Online surfgedrag gebaseerde reclame cookies
Deze cookies worden gebruikt om op de gebruiker op maat gemaakte reclame en andere informatie te tonen.
kaft LIKONAjaarboek 2011

LIKONA-jaarboek 2011

Korte inhoud

In deze editie van het jaarboek geeft LIKONA een stand van zaken van het natuuronderzoek in Limburg, anno 2011. Het boek bevat een achttal artikels, een becommentarieerde literatuurlijst en de jaarverslagen van de werkgroepen. Het jaarboek (100 p.) kreeg een eigentijdse vormgeving met talrijke kleurenfoto's.

De artikels handelen over:

Verder bevat het jaarboek 2011 zoals elk jaar een bespreking van meer dan 50 publicaties over uiteenlopende aspecten van natuurstudie in Limburg tijdens dat jaar. Nieuwe soorten vlinders, kevers en paddenstoelen werden besproken. Opmerkelijke vogelwaarnemingen, resultaten van het natuurbeheer, ... het is maar een greep uit de vele becommentarieerde artikels.

Ook elke LIKONA-werkgroep brengt verslag uit van het voorbije jaar, met daarin opmerkelijke vondsten en resultaten.

Bestellen

Je kunt het jaarboek (10 euro) telefonisch of per mail bestellen bij het Provinciaal Natuurcentrum. Je ontvangt een factuur en na betaling wordt het jaarboek verstuurd.

Samenvatting inhoud

De bescherming van de Limburgse natuurwaarden

Marijke Thoonen en Niko Boone

In dit artikel wordt de Limburgse situatie wat betreft verspreiding en mate van bescherming van de biologisch meest waardevolle natuur geanalyseerd. Limburg levert een belangrijke bijdrage aan het behoud van aan aantal natuurtypes in Vlaanderen.Van die types worden de verspreiding, bescherming en habitatwaardigheid ingeschat. De gepresenteerde gegevens vormen een kapstok voor het beleid.

Duivelstenen in Limburg: zwerfstenen, megalieten of getuigenstenen?

Roland Dreesen  & Michiel Dusar

Tijdens wandelingen of fietstochten in het gevarieerde Limburgse landschap bots je bij gelegenheid op bleekgrijze tot roodbruine harde zandsteenblokken, die aanzienlijke proporties kunnen aannemen. Hoe zijn deze reusachtige blokken (we noemen ze ook monolieten) in het landschap beland? Ze worden zowel op heuveltoppen als aan de voet van hellingen aangetroffen. Andere blokken zijn duidelijk van hun originele plaats weggesleept en in kleinere stukken gehouwen. Ze werden gebruikt als funderingsmateriaal, als bouwsteen of als siersteen in rotstuintjes, als markeersteen in fruitplantages of nog als “lomperik” aan de toegangspoort tot het erf van grote boerderijen. De meest gereputeerde toepassing is als kasseisteen, met karakteristiek voorkomen van rosbruin gepatineerde kinderkopjes. Ze zijn wel duidelijk verschillend van de nog hardere blokken en keien van Ardense oorsprong die kenmerkend zijn voor het Maasgrind.

Het verdient daarom zeker aanbeveling om, zoals in het Mergelland landschapspark van Zuid-Limburg en de bossen rond  Aken, concentraties van zoetwaterkwartsieten als geologisch erfgoed te beschermen en op een duurzame manier voor het grote publiek te ontsluiten. Zo kunnen de zandsteenblokken van Gelieren als een nieuwe geologische “attractie” (geologisch monument) opgenomen worden in het aanbod aan natuurwaarden van het Nationaal Park Hoge Kempen en een extra dimensie geven aan de aardkundige waarde van het nabij gelegen Stenenpad in Kattevennen (Genk). Aangezien de meeste zoetwaterkwartsieten in landbouwgebied opduiken is sensibilisatie van de bewoners echter de voornaamste weg tot behoud van dit erfgoed. Initiatieven ter bevordering van streektoerisme kunnen hiertoe zeker bijdragen.

Waarom is het orchideeënrijke grasland in Opleeuw zo uitzonderlijk soortenrijk?

Eddy Dupae, Robert Berten, Piet De Becker, Roland Dreesen, Michiel Dusar

In 2000 werd de groene nachtorchis gevonden in een weiland in Gors-Opleeuw. Dit is momenteel nog de enige vindplaats in Vlaanderen. Tot rond 1900 kwam de soort verspreid voor in Vlaanderen, vooral in Vlaams Brabant, Haspengouw en Voeren waren vindplaatsen.
Dit was het moment om met de beheerder een ondersteuningsovereenkomst af te sluiten. Hierbij waren er afspraken over het beheer van het weiland met de pachter. Vooral de afwisseling van het aantal pony’s bepaalde of in het weiland hoge of lage planten aanwezig waren. De provinciale ondersteuningsovereenkomsten zijn maar een tijdelijke oplossing. Het weiland ging enkele jaren later over in de ruilverkaveling Jesseren.

De vondst van de groene nachtorchis was  het startsein voor een uitgebreid onderzoek van dit weiland. Vooreerst onderzocht de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) en de Limburgse Plantenwerkgroep gedetailleerd de vegetatie. Momenteel zijn op amper 56 are 222 soorten hogere planten bekend, dit is een record voor Vlaanderen. Het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek (INBO) plaatste in 2003 enkele peilbuizen in het perceel. In datzelfde jaar stelden de bodemdeskundigen van de VLM. een gedetailleerde bodemkaart op en in 2008 bekeek de Geologische Werkgroep van LIKONA in detail de bodemsamenstelling. Tot slot analyseerde het INBO in 2009 het hydrologisch systeem. Vooral de vraag "Hoe kunnen we het grasland en de nabije omgeving beter beschermen?" was het uitgangspunt. De voornaamste resultaten van al die onderzoeken worden in dit artikel gepresenteerd.
De bodemverschuivingen hebben er voor gezorgd dat het grasland bestaat uit verschillende lagen: zowel kalk, klei, zand als veen komen aan de oppervlakte.

Vanuit ecologisch perspectief is het behoud van het unieke grasland in Opleeuw dé hoofddoelstelling van de ruilverkaveling Jesseren. Het weiland en ruimere omgeving, vermoedelijk een 25 tal ha, zullen in het kader van die ruilverkaveling in eigendom en beheer overgedragen worden aan de provincie Limburg.

Een lichtgroene sabelsprinkhaan Metrioptera bicolor op de terril van Zolder

David Beyen

Beekvalleien zijn in de Limburgse Kempen vaak de aders van de natuur. De Werkgroep Ongewervelden startte in 2004 met de inventarisatie van de Abeekvallei. De inspanningen die geleverd werden, zijn gigantisch. Naar schatting 1.500 uren veldwerk werden gepresteerd en minstens evenveel uren determinatiewerk. Het resultaat is een nooit gezien werkstuk. Voor de eerste keer werd een beekvallei vanuit zoveel verschillende hoeken belicht. De resultaten zijn indrukwekkend! In totaal staan 2.230 soorten op de lijst: 297 soorten spinnen, 31 mieren, 35 dagvlinders, 733 kevers waarvan 143 loopkevers, 42 lieveheersbeestjes, ... 
Tweehonderd Rode Lijst-soorten werden genoteerd en verschillende nieuwe of eerste waarnemingen voor Vlaanderen werden genoteerd.

Wat ruist er door de akkerrand? Resultaten van recent loopkeveronderzoek in akkers en akkerranden te Limburg.

Wouter Dekoninck, Eugène Stassen, Marion Liberloo

De afgelopen jaren zijn in Limburg veel akkerranden aangelegd. Een belangrijk aspect hierbij is dat deze randen zouden bijdragen tot de natuurlijke bestrijding van plaaginsecten en een gunstig resultaat hebben op de bodemfauna en biodiversiteit.
De aangelegde akkerranden, niettegenstaande ze vaak zeer jong zijn, blijken een zeer soortenrijke loopkeverfauna te herbergen.

In de vier bemonsterde akkers in Gelinden/Heers werden maar liefst 17 Rode Lijst-soorten gevonden waarvan enkele uiterst zeldzame soorten zoals de graanloopkever. Er zijn heel wat indicaties dat heel wat soorten - waaronder ook soorten niet karakteristiek voor akkers en akkerranden - in de aangelegde randen vertoeven of mogelijks zelfs levensvatbare populaties hebben. Voor heel wat soorten zijn deze randen een veelgebruikt tijdelijk of permanent habitat in een groene woestijn van ons versnipperd agrarische landschap. Deze resultaten onderlijnen het belang van het instrument beheerovereenkomsten voor de biodiversiteit en natuur in Vlaanderen.
Hoe verder op de akker hoe minder soorten loopkevers, de aantallen daarentegen bleken het hoogst diep in de akker. Vooral de biomassa nuttige loopkevers lag het hoogst diep in de akker met hoge aantallen van Pterostichus melanarius, een nuttige soort bij bestrijding van bladluizen. M.a.w. het moment dat deze loopkevers nuttig kunnen zijn voor landbouwer en teelt, blijken zij vooral in de akker voor te komen.

Verborgen snuitkevers. Acalles en Kyklioacalles in Limburg

Bart Bosmans

Acalles zijn bijzondere en kleine snuitkevers. Ze zijn kenmerkend voor historische landschapselementen waarin gedurende honderden jaren ononderbroken houterige gewassen zijn geweest. Met deze studie werd een eerste aanzet gegeven tot een verklaring van het verspreidingspatroon van deze indicatorsoorten in Limburg. Op enkele uitzonderingen na blijkt er een sterke overeenkomst te bestaan met de bodemdistricten. Een geografische invalshoek komt zelfs binnen de Europese literatuur vrijwel nooit aan bod. Het is dan ook moeilijk om dit gegeven te interpreteren of juist in te schatten.

Voorts toont het onderzoek de kwetsbaarheid en meteen ook de veerkracht aan van deze “oersoorten”. Ondanks de sterke druk van ontginning en menselijke activiteiten weten ze zich vast te klampen aan de kleinste restanten van historische vegetatie. Onvermijdelijk raken populaties van elkaar geïsoleerd. Indien men zorg draagt voor de relictvegetaties, is hun voortbestaan verzekerd. Maar ondanks hun veerkracht overleven ze geen biotoopverval. Ze zijn vleugelloos en aangewezen op pootjeskracht. Een houtkant of haag die wordt opgeruimd, betekent het definitief verdwijnen van deze soorten.

Bechsteins vleermuis in Limburg, indicator van oude bossen en boomgaarden

René Janssen en Daan Dekeukeleire

In de zomer van 2011 werd in het kader van een biodiversiteitsproject met steun van de provincie Limburg een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de Bechsteins vleermuis. Om beschermingsmaatregelen te nemen voor deze streng beschermde soort en deze ook effectief te kunnen doorvoeren, is het noodzakelijk de hiaten in de kennis rond het aantal en de ligging van de zomerkolonies op te vullen. Daarom spitste dit onderzoek zich toe op het vinden van de zomerkolonies van de Bechsteins vleermuis.

De onderzoekers zochten naar zomerkolonies door vleermuizen te vangen met mistnetten en een vleermuislokker in oude bossen in een straal van 25 km van de gekende overwinteringsplaatsen. Hierbij werden twee nieuwe kraamkolonies gevonden. Daarnaast werden in de nazomer zwermende vleermuizen gevangen bij zes verschillende kalksteengroeves, waarbij 19 vrouwtjes werden gezenderd en 17 dieren effectief zijn gevolgd naar hun koloniegebieden. Dit leverde zeven nieuwe kolonies op en een herbevestiging van een kolonie die in de zomer gevonden was.

Het volgen van dieren vanaf de groeves laat zien dat verschillende kolonies gebruikmaken van één zwermlocaties. Maar ook andersom blijkt dat verschillende dieren uit één kolonie naar verschillende zwermlocaties gaan.
In totaal werden negen nieuwe kolonies gevonden, waarvan acht gelegen zijn in historisch, oud bos (continu bos vanaf minstens 1775) en één verblijfplaats gelokaliseerd werd in een boomgaard. Verder werden waardevolle verspreidingsgegevens van andere vleermuissoorten verzameld, waaronder de vondst van de eerste kolonie bosvleermuizen voor Vlaanderen.

De grauwe gors in Limburg – De ortolaan achterna? Of net niet!

Iwan Lewylle & Remar Erens

De grauwe gors zat de laatste jaren in de hoek waar de klappen vielen en de soort dreigt op termijn uit te sterven in Limburg, mogelijk zelfs in heel Vlaanderen. Gelukkig zijn er heel wat initiatieven die de achteruitgang van de grauwe gors en eigenlijk de hele akkervogelgemeenschap trachten tegen te gaan. Acties worden al maar grootschaliger en de samenwerking tussen de verschillende instanties is de laatste jaren zeer complementair. De deelname van landbouwers en jagers zorgt er bovendien voor dat maatregelen worden genomen in intensief gebruikt landbouwgebied, daar waar voorheen weinig met het oog op de  natuur realiseerbaar was en dit op een schaal die enkele jaren geleden gewoonweg ondenkbaar was.

In tegenstelling tot de ortolaan is de grauwe gors geen trekvogel. Dit maakt dat lokale initiatieven kunnen inspelen op alle noden van de soort gedurende het hele jaar. Daarenboven zijn er anno 2012 waarschijnlijk nog voldoende individuen voor een duurzame populatie, aangezien zich in Wallonië ook nog enkele honderden broedparen ophouden. De oppervlakte akker onder beheerovereenkomst zal zeer waarschijnlijk nog toenemen en in zowat elke Haspengouwse gemeente ligt binnenkort waarschijnlijk wel een of meer percelen in "akkervogelbeheer". Een ongezien succes, maar wel noodzakelijk voor de sterk achteruit boerende akkervogelgemeenschap.